Het vertrouwensbeginsel en de toepassing daarvan in het bestuursrecht

Het Vertrouwensbeginsel is een van de algemene bepalingen van behoorlijk bestuur. Het vertrouwensbeginsel houdt in “dat een burger, onder bepaalde voorwaarden, mag kunnen vertrouwen op uitlatingen van een bestuursorgaan waarin dingen worden toegezegd maar die later niet nagekomen (kunnen) worden door het bestuursorgaan.”[1] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 19 juli 2017 een belangrijke uitspraak gedaan over het vertrouwensbeginsel en de toepassing daarvan.

De feiten:

Het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe heeft een last onder dwangsom opgelegd aan een veehandelsbedrijf in Valburg. Onder meer dient een illegale paardenbak te worden verwijderd. De overtreder beroept zich op het vertrouwensbeginsel.[2] De Afdeling start met de standaardoverweging om aan het vertrouwensbeginsel te voldoen. De Afdeling: het bestuursorgaan is slechts gebonden indien aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan. Daaraan wordt toegevoegd dat daarvan ook sprake kan zijn indien deze toezeggingen zijn gedaan door een persoon waarvan de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat deze de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.[3]

In deze zaak zijn de toezeggingen gedaan door ambtenaren. Het college heeft overtredingen geconstateerd en heeft aan de hand daarvan de overtreder bij brief uitgenodigd voor een gesprek. De brief is namens het college ondertekend door het hoofd van de sector Ruimtelijke Zaken. In het gespreksverslag is opgenomen dat de ambtenaren “namens de gemeente” aanwezig zijn. In het verslag staat dat het bouwen van een paardrijbak niet een vergunningsplichtig is, maar slechts het feit dat de bak niet voor privé gebruik is, in strijd is met het bestemmingsplan.[4]

Oordeel Afdeling:

Gelet op de bovenstaande uitlatingen komt de Afdeling tot het bijzondere oordeel dat de uitlatingen van de ambtenaren aan het college kunnen worden toegerekend en dat toezeggingen het gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt dat het tegen de gerealiseerde paardenbak niet handhavend zou optreden.[5] Vervolgens checkt de Afdeling of er redenen zijn om het vertrouwensbeginsel niet te honoreren.[6] Het college heeft verklaard dat de geconstateerde overtreding volgens het gemeentelijke handhavingsbeleid een gemiddelde handhavingsprioriteit heeft, waartegen alleen thema-gewijs of aan de hand van een handhavingsverzoek wordt opgetreden.[7] Het handhavingsbesluit is genomen naar aanleiding van een verzoek om handhaving. De verzoeker klaagt daarin over stofhinder die de paardenbak veroorzaakt. Het gebruik van de paardenbak voor manege-activiteiten valt inmiddels onder het overgangsrecht. De Afdeling is er niet van overtuigd dat de paardrijbak tot stofhinder kan leiden. De Afdeling wijst verder op het feit dat het gebruik ten behoeve van manege-activiteiten onder het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan valt.[8] Voorts is van belang dat binnen de gemeente Overbetuwe een groot aantal vergunningplichtige paardenbakken aanwezig is waarvoor geen vergunning is verleend. Het college is niet van plan om op korte termijn tegen deze andere paardenbakken handhavend op te treden. Gezien deze overwegingen, stelt de Afdeling dat de belangen van de overtreder bij de nakoming van de gewekte verwachtingen in dit geval zwaarder wegen dan het belang dat is gediend met handhavend optreden.[9] 

Heeft u een vraag over het vertrouwensbeginsel of bent u van mening dat er bepaalde toezeggingen/uitlatingen door een bestuursorgaan zijn gedaan en niet zijn nagekomen? Dan kunt u contact opnemen met een van onze juristen. 


[1]de Rechtspraak, rechtspraak.nl (zoek op vertrouwensbeginsel).

[2]ABRvS, 19-07-2017, nr. 201604290/1/A1, R.O. 1.

[3]ABRvS, 19-07-2017, nr. 201604290/1/A1, R.O 6.1.

[4]ABRvS, 19-07-2017, nr. 201604290/1/A1, R.O. 6.2 en 6.3.

[5]ABRvS, 19-07-2017, nr. 201604290/1/A1, R.O. 6.4.

[6]ABRvS, 19-07-2017, nr. 201604290/1/A1, R.O. 6 en 7.

[7]ABRvS, 19-07-2017, nr. 201604290/1/A1, R.O. 6.4.

[8]ABRvS, 19-07-2017, nr. 201604290/1/A1, R.O. 6.4.

[9]ABRvS, 19-07-2017, nr. 201604290/1/A1, R.O. 6.4.